zaterdag 25 januari 2014

Google+; het sociaal zakelijke netwerk


In verschillende vakbladen en andere nieuwsbronnen kun je het lezen; "Facebook is ten dode opgeschreven". "Nog een paar jaar en dan heeft 80% van de huidige gebruikers Facebook verlaten". Er zijn deskundigen die denken dat de mensen die Facebook verlaten over zullen stappen naar Google+. In 2016 zal volgens die deskundigen Google+ groter zijn dan Facebook.

Dat Google+ over niet al te lange tijd groter zal zijn dan Facebook is een feit. Daar wordt alles op ingezet door Google. Overal komt Google+ terug en verschillende handelingen op internet kun je niet eens meer doen zonder aangemeld te zijn bij Google+. En het levert de gebruiker voordelen op, dus ondanks gemor zullen velen steeds meer gebruik maken van Google+. Maar ik denk dat Google+ een andere plek krijgt in het sociale landschap dan Facebook. 

Jongeren verdwijnen van Facebook, omdat hun ouders er terug te vinden zijn, maar ook omdat het te statisch is. Ze willen niet achteraf lezen hoe leuk hun vrienden het hadden. Ze willen er "live" bij zijn en ze willen nieuwe mensen leren kennen. Dat doen ze met "live" social media. Met apps als Tinder, Instagram en whatsapp. Daar stappen jongeren dan ook massaal naar over. Ze stappen (nog) niet over naar Google+. Ondanks dat daar het probleem met de ouders is opgelost door de Kringen en Evenementen en Hangouts fantastisch zijn als het gaat om "live" social media.

Ongeveer vier maanden zit ik nu op Google+. Wat daar direct opvalt is dat Google+ vooral wordt bevolkt door volwassenen. Dat is eigenlijk best bijzonder voor nieuwe social media. Meestal begint dat met jongeren en volgen de volwassenen. Het lijkt wel of dat bij Google+ andersom gebeurt. En wat ook opvalt is dat ik op Google+ een heleboel nieuwe interessante mensen leer kennen. Waar Facebook is gericht op je huidige vrienden is Google+ ook gericht op het krijgen van nieuwe vrienden.

Doordat het veel volwassenen zijn op Google+, worden gesprekken gevoerd over inhoudelijke (zakelijke) thema's. En de gesprekken vinden niet alleen schriftelijk plaats, maar ook face to face via Hangouts. Het is een plek waar men elkaar helpt. Zowel zakelijk als privé.


Die combinatie van zakelijk en privé valt me het meeste op bij Google+. En onderscheidt zich van andere social media. Volgens mij is dat juist van deze tijd. Zakelijk en privé loopt in het dagelijkse leven ook door elkaar heen. Waarom dan niet op social media? En als je het zakelijk bekijkt; privé versterkt zakelijk. Dat heb ik de afgelopen 12 jaar wel geleerd. Ik zie dat op Google+ ook gebeuren. Als ze elkaar beter hebben leren kennen gunnen plussers elkaar opdrachten. Of ze helpen elkaar op een andere manier.

Eigenlijk is Google+ dus naast een (mooi vormgegeven) sociaal netwerk ook een heel interessant zakelijk netwerk. Zeer aantrekkelijk voor ondernemers en anderen die zaken willen doen. Voor mensen die nu wel op LinkedIn zitten, maar niet op Facebook. Deze mensen zullen voor een deel de plek invullen van de jongeren die in eerste instantie niet overstappen naar Google+. Om daar met elkaar interessante inhoudelijke discussies te hebben, maar ook om zaken te doen. In de combinatie van privé en zakelijk. Net als in het echte leven.

woensdag 20 november 2013

Werkgevers centraal



Moeten we niet veel meer de werkgevers centraal stellen om uitstroom te realiseren?

Sociale diensten hebben een belangrijke opdracht. Er voor zorgen dat zoveel mogelijk uitkeringsgerechtigden zo snel mogelijk weer de bijstand uitstromen. En dan het liefst naar regulier werk natuurlijk. Dus wat doen sociale diensten? Veel aandacht geven aan de mensen die een uitkering hebben. Opleiden, empoweren, werkervaringsplaatsen bieden, en ga zo maar door. Dat is logisch. Daar werken we als sociale dienst toch immers voor? Voor de uitkeringsgerechtigden? Die staan centraal.

Maar moeten we dat eigenlijk wel doen? Uitkeringsgerechtigden centraal stellen? Werkgevers hebben de banen te vergeven. En we willen toch uitstroom realiseren? Wat banen betreft zijn sociale diensten dus afhankelijk van werkgevers. En niet andersom. Wordt het niet eens tijd om het anders te gaan doen? Door werkgevers centraal te stellen?

Vandaag hoorde ik bij een sociale dienst vertellen dat de sociale diensten in de regio steeds beter in contact beginnen te komen met werkgevers. Dat is een goede zaak. De sociale diensten hebben de werkgevers gevraagd hen te helpen uitkeringsgerechtigden aan het werk te krijgen. Maar daar stellen de werkgevers wel voorwaarden tegenover. Voorwaarden die met die uitkeringsgerechtigden te maken hebben. De uitkeringsgerechtigden staan in de vraagstelling van de sociale diensten centraal, dus daar krijg je van de werkgevers dan ook antwoord op. De uitkeringsgerechtigden moeten zoveel jaar ervaring hebben, een specifieke opleiding, de eerste maanden werken met behoud van uitkering, er moet makkelijk weer afscheid van ze genomen kunnen worden, er moet geen begeleiding nodig zijn, enzovoort. Maar ja, door die eisen wordt het bijna onmogelijk om uitkeringsgerechtigden aan het werk te krijgen. Een patstelling dus.

Toen ik dat hoorde moest ik denken aan een onderzoek welke we een tijdje terug hebben gedaan voor een grote gemeente. Een onderzoek voor de afdeling Economische Zaken. De gemeente wilde weten wat gemeente en werkgevers voor elkaar kunnen betekenen. Ook een goede zaak. Een belangrijke vraag was wat werkgevers voor uitkeringsgerechtigden kunnen betekenen. Tijdens interviews die wij afnamen bleek dat werkgevers hier helemaal niet op zitten te wachten. En waarom? Omdat wanneer deze werkgevers hulp vragen bij de gemeente voor bijvoorbeeld een vergunning voor uitbreiding van het bedrijfspand, ze de indruk hebben dat ze worden tegengewerkt. Of omdat wanneer ze iets leveren aan de gemeente ze ontzettend lang op hun betaling moeten wachten. Werkgevers hebben de indruk dat de gemeente niet eerlijk is. Als de gemeente iets nodig heeft moet de werkgever leveren en andersom hoeft dat niet. Dat is geen samenwerking.

Wanneer je de werkgever centraal stelt, dan stel je de vraag wat de werkgever wil, waar deze tegen aan loopt. Misschien is dat een uitbreiding van het bedrijfspand waarvoor de vergunning maar op zich laat wachten. Misschien is het een probleem met personeel. Misschien is het ... Het maakt niet uit wat het is, maar luister er naar en denk met de werkgever mee over een oplossing. En los als het maar enigszins mogelijk is het probleem op. En wees daar creatief in. Versnel de procedure voor een vergunning. Zorg voor een goede ingang. Bemiddel. Wanneer je dat doet mag je ook wat terug vragen van die werkgever. De werkgever zal dan opeens veel minder eisen stellen aan je vraag om hulp voor de uitkeringsgerechtigde.

Wat vind jij? Moeten we de werkgevers veel meer centraal gaan stellen?

donderdag 7 november 2013

Jeugdwerkloosheid; "Niet pamperen."


Regelmatig wordt er vanuit de business unit Sociale Zekerheid van BMC een keukentafelgesprek georganiseerd. In een klein gezelschap wordt aan de keukentafel vrijblijvend met elkaar gesproken over thema’s die binnen de sociale zekerheid actueel zijn. Zo worden kennis en ervaring met elkaar gedeeld, wat tegelijk inspirerend is.

Donderdag 7 november was het wel een heel mooie keukentafel: een tafel in de burgemeesterskamer van het prachtige middeleeuwse stadhuis van Gouda. Aanwezig waren managers van (regionale) sociale diensten en een senior projectleider. Thema van de avond was: Jeugdwerkloosheid.

Ter sprake kwam dat de samenwerking tussen gemeenten steeds beter begint te lopen. Zo kopen verschillende gemeenten projecten bij elkaar in. Bijvoorbeeld de bootcamp, zoals ze die kennen in een gemeente in Zuid-Holland – een initiatief dat is ontstaan vanuit het bedrijfsleven daar, die haar verantwoordelijkheid neemt in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Andere gemeenten in de regio kunnen hier intussen gebruik van maken. De vraag die is gesteld, maar waar nog geen direct antwoord op was, is of een project als de bootcamp in aanmerking komt voor de ESF-subsidie. Hiervoor zijn wel aanknopingspunten te vinden.

Gebrek aan kennis van de Nederlandse taal blijkt een probleem te zijn als het gaat om het aan het werk krijgen van jongeren. Een idee is om taalles aan te bieden op de werkvloer. Daardoor kan de jongere direct aan het werk en kunnen de taallessen beter gericht worden op het vak dat door de jongere wordt uitgevoerd. Dat kan heel aantrekkelijk zijn voor de werkgever. En de jongere kan direct aan het werk.

Dat laatste is belangrijk, zo is intussen de ervaring van de deelnemers aan het keukentafelgesprek. Het blijkt veel beter te werken als een jongere direct aan het werk gaat en niet eerst een heel (opleidings)programma moet volgen. Jongeren zijn gemotiveerder als ze direct aan de slag kunnen. Dienstverlening blijkt dan ook veel minder nodig. Dienstverlening is overigens ook mogelijk als de jongere al aan het werk is.

‘Niet pamperen’, kwam regelmatig terug tijdens het keukentafelgesprek. Het lijkt erop dat jongeren ‘opgevoed’ moeten worden. Ze moeten leren wat het is om te werken, op tijd te komen, afspraken na te komen, zich in te zetten enzovoort. Het blijkt goed te werken als hier stevig op wordt ingezet door hun werkgever of begeleider. Jongeren hebben behoefte aan duidelijkheid. En het maakt dan niet uit of ze laag zijn opgeleid, een universitaire opleiding hebben gehad, uit een arm gezin komen of uit een welgesteld gezin. Wanneer dit sturen op arbeidsethos direct goed wordt ingezet, blijkt dat jongeren dat heel snel oppakken en zelfs elkaar erop gaan aanspreken. Er wordt gedacht dat scholen hier geen goede rol in spelen. De beleving is dat daar veel meer wordt meegepraat met de jongere en dat een excuus van een jongere om iets niet te doen te snel wordt geaccepteerd. Dat levert een probleem op als de jongere daarna daadwerkelijk aan het werkzame leven begint.

Veelgehoord was het gebrek aan aansluiting tussen de vraag uit het bedrijfsleven en het aanbod vanuit het onderwijs. Geen nieuw thema; er wordt al meerdere jaren over gesproken. Toch is die aansluiting nog steeds niet goed geregeld. Maar wat kun je ermee als gemeente? Bedrijven geven aan dat ze de oude ambachtsscholen missen. Er zijn nu gemeenten waar gebruik gemaakt wordt van het model Leermeester – Gezel: het vak leren in de praktijk van een ervaren collega. Dat slaat goed aan. Een vak leren hoeft niet op school, maar kan ook in de praktijk. Belangrijk is dat kinderen en hun ouders al op de lagere school enthousiast worden gemaakt voor bepaalde vakken waarnaar vraag zal ontstaan. Hier kun je wellicht als gemeente een rol in spelen. Als gemeente kun je ook proberen te bemiddelen tussen werkgevers en onderwijs, om zo vraag en aanbod beter op elkaar af te stemmen.

Maar wat als scholen hier niet aan meewerken? Dan kun je met een bedrijf afspraken proberen te maken over het opzetten van een interne vakschool voor dat ene bedrijf of voor een groep bedrijven. Belangrijk daarbij is om het niet over te nemen van bedrijven en scholen, maar het vooral te faciliteren. Dat levert veel betere resultaten op.

Ter sprake kwam ook dat werkgevers veel meer centraal gesteld moeten worden. Daar zit immers het werk. Werkgevers snappen niet dat ze aan de ene kant geen vergunning krijgen om uit te breiden, maar aan de andere kant wel worden gevraagd om mensen met een uitkering aan het werk te helpen. Afdelingen als Economische Zaken en Sociale Zaken moeten op dit punt veel beter samenwerken. Denk als gemeente ook na wat je doet als je bijvoorbeeld een hotel opent voor werknemers uit het buitenland. Wat betekent dat voor werkzoekenden uit je eigen gemeente? Zorg ervoor dat het ene het andere niet uitsluit. En zorg ervoor dat je de taal van de werkgevers spreekt. Pas je aan. Zoek de werkgevers op, vraag ze niet naar het gemeentehuis te komen. Heb je een grote voetbalclub in de stad, zorg dan dat je daar een skybox hebt om werkgevers uit te nodigen. En zorg ervoor dat je lid bent van de werkgeversvereniging. Dit soort investeringen levert veel op. En laat natuurlijk als gemeente zien dat je niet iets aan werkgevers vraagt wat je zelf niet al doet. Je hebt daar als gemeente een belangrijke voorbeeldfunctie in.

Een idee dat afgelopen week ontstond in een gemeente in Zeeland is om een uitkering tijdelijk toe te kennen. Een idee dat niet zomaar mogelijk is, maar wel interessant is om verder uit te diepen. Een andere gemeente heeft nagedacht over de mogelijkheid om geen uitkering toe te kennen maar een 0-urencontract. Wanneer dan aan het eind van de maand blijkt dat er niet voldoende verdiend is, zou dat aangevuld kunnen worden met een uitkering. Dit is juridisch echter niet zomaar mogelijk. De betreffende gemeente heeft het ministerie gevraagd om hiermee te mogen experimenteren, maar heeft daar nog geen antwoord op gehad. Interessante gedachten, die de deelnemers aan het keukentafelgesprek inspireren om verder te gaan met het oplossen van het probleem Jeugdwerkloosheid.

woensdag 30 oktober 2013

Social Return, de oplossing voor de toenemende werkloosheid?

Gemeenten zijn in de afgelopen jaren geconfronteerd met een sterk dalend participatiebudget en een stijgend aantal bijstandsgerechtigden. De komende tijd zal daar weinig in veranderen.

Het zijn ontwikkelingen die gemeenten weinig perspectief bieden op het terugdringen van het uitkeringsbestand. Van gemeenten vraagt het innovatieve en creatieve oplossingen om extra te kunnen investeren in de participatie van burgers en het aan het werk helpen van bijstandsgerechtigden.

Een instrument dat hiervoor kan worden ingezet is Social Return. Social Return wordt door een groot aantal gemeenten met succes toegepast, hoewel het draagvlak onder druk staat. Bedrijven willen niet verplicht werklozen in dienst nemen en interne afdelingen vrezen dat hun inkopen duurder worden door toepassing van Social Return. 

Wat is Social Return?
Social Return betekent ‘iets teruggeven aan de samenleving’ en is, net als duurzaam inkopen, onderdeel van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Social Return kan door afspraken te maken met opdrachtnemers over het bieden van banen, werkervaringsplaatsen en/of opleidingen aan werklozen, bijvoorbeeld bijstandsgerechtigden die een uitkering ontvangen op grond van de Wet werk en bijstand en/of WW­'ers. Je kunt daarbij bijvoorbeeld denken aan opdrachtnemers die je opdrachten gunt via aanbestedingen en instellingen die je subsidieert. Maar ook binnen je eigen organisatie kun je aandacht vragen voor Social Return. Je bent als gemeentelijke organisatie immers ook werkgever.

Visie BMC
Steeds meer gemeenten maken met succes gebruik van Social Return. Social Return levert een belangrijke bijdrage aan het realiseren van uitstroom uit de uitkering en het een stapje dichterbij de arbeidsmarkt brengen van werklozen. Social Return wordt niet alleen door gemeenten toegepast. Ook Ministeries en provincies passen het toe.

Naast de vele positieve ervaringen is er ook kritiek op Social Return. Vooral uit de hoek van opdrachtnemers is kritiek hoorbaar. Deze kritiek is naar onze mening vooral het gevolg van een onzorgvuldige voorbereiding en uitvoering. Met het wijden van een paragraaf aan Social Return in een aanbesteding ben je er nog niet. Hiervoor is veel meer nodig.

Succes van Social Return hangt af van:
  • De mate waarin je in staat bent zowel intern als extern draagvlak te creëren voor dit instrument.
  • Het ontwikkelen van beleid dat gebaseerd is op maatwerk (meer gebruik maken van Social Return als gunningscriterium en uitvoerbaarheid), ruimte voor de opdrachtnemer, creatieve oplossingen en waarin jezelf, in jouw rol van werkgever, ook het goede voorbeeld geeft.
  • De mate waarin je in staat bent de interne organisatie (inclusief inkoop) op dit terrein te ontlasten.
  • Het verschaffen van helderheid over wat je precies van je opdrachtnemers verwacht en wat zij van jou kunnen verwachten.
  • De mate waarin je in staat bent de uitvoeringsorganisatie op een zodanige wijze in te richten dat een goede match gemaakt kan worden tussen de werklozen en het aanbod (vacatures). Dat betekent onder andere dat je bereidt moet zijn om te investeren in je bijstandsklanten, bijvoorbeeld via het participatiebudget, om ze klaar te stomen voor een baan bij je opdrachtnemers.
  • Het aangaan van samenwerking met (buur)gemeenten en gebruikmaken van Social Return door ministeries en provincies.
  • Het sturen op gemaakte afspraken en de nakoming ervan (contractmanagement) en het ook kritisch durven kijken naar de eigen rol.
  • Het structureel evalueren van het beleid en de uitvoering en op basis daarvan het beleid en de uitvoering eventueel bijstellen.
Doe met bovenstaande je voordeel en maak gebruik van Social Return.